Wanneer moeten grondeigenaren de aanleg van waterstaatswerken op hun perceel gedogen?

  • event04-04-2024
  • schedule08:00
  • timer4 minuten

Rijkswaterstaat en de waterschappen zijn primair verantwoordelijk voor het waterbeheer in Nederland. Om Nederland te kunnen beschermen tegen een teveel aan water en te zorgen voor voldoende en schoon water, verrichten zij regelmatig werkzaamheden aan de bij hen in beheer zijnde waterstaatswerken. Dijken worden versterkt, oeverconstructies worden vervangen en wateroppervlaktelichamen worden verlegd. Voor de aanleg of wijziging van zo’n waterstaatswerk is onder de Omgevingswet doorgaans een projectbesluit of een omgevingsvergunning nodig. Daarmee ben je er nog niet. Voor het uitvoeren van een dergelijk project, is het soms nodig de gronden van derden te gebruiken. Niet alle eigenaren zijn het hier altijd mee eens. Gelukkig voor de waterbeheerder betekent dit niet direct dat het project in het water valt. In sommige gevallen dienen eigenaren dit namelijk te gedogen. In dit blog staat de vraag centraal onder welke omstandigheden een eigenaar de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk dient te gedogen.

Vereisten voor het opleggen van een gedoogplicht

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet (Ow) vormt hoofdstuk 10 van de Omgevingswet de basis voor uniform geldende regels voor het moeten gedogen van activiteiten en werkzaamheden. Waar de waterbeheerder voor de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk eerder een gedoogplicht diende te baseren op artikel 5.24 Waterwet, biedt artikel 10.11 in samenhang met artikel 10.17 lid 2 sub b van de Omgevingswet vanaf 1 januari 2024 de grondslag. Uit deze artikelen volgt dat rechthebbenden op een onroerende zaak de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk en de daarmee verband houdende activiteiten dienen te gedogen indien:

  1. voor bepaalde of onbepaalde tijd gebruik moet worden gemaakt van een onroerende zaak,
  2. met de rechthebbende op de onroerende zaak ondanks een redelijke poging daartoe geen schriftelijke overeenstemming is bereikt over het gebruik daarvan,
  3. het gebruik van de onroerende zaak niet meer zal worden belemmerd dan redelijkerwijs nodig is, en
  4. de belangen van de rechthebbende redelijkerwijs onteigening niet vorderen.

Voor de uitleg van de bovenstaande vereisten voor het gedogen kan worden aangesloten bij de bestaande jurisprudentie op grond van onder meer de Waterwet en de Belemmeringenwet Privaatrecht. Het strekt voor deze blog te ver om bovenstaande criteria in detail te bespreken. Ik beperk mij daarom tot sub d nu dit punt met regelmaat wordt aangevoerd in een procedure.

Belangen van rechthebbende: gedogen of onteigenen?

Bij sub d gaat het om de vraag of de belangen van de rechthebbende een onteigeningsprocedure of een gedoogprocedure rechtvaardigen. Uit vaste jurisprudentie volgt dat voor het antwoord op de vraag of de belangen van een rechthebbende onteigening vorderen, de voor de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk benodigde grondoppervlakte in verhouding tot het totale grondoppervlak van de rechthebbende van belang is. Verder is van belang of zich bijzondere omstandigheden voordoen, zoals de omstandigheid dat de bruikbaarheid van de rest van een perceel vermindert als gevolg van de aanleiding of wijziging van een waterstaatswerk op een gedeelte van dat perceel.

De jurisprudentie biedt aanknopingspunten in welke gevallen een rechthebbende de werkzaamheden dient te gedogen en het opstarten van een onteigeningsprocedure niet nodig is. Ik noem een paar voorbeelden:

  • Zo diende in een geval een rechthebbende het dempen van een gedeelte van de watergang, het aanleggen van een stuw en het plaatsen van een duiker te gedogen. De gedoogplicht zag op 0,1% van het totale grondoppervlak van de rechthebbende, waarbij de bruikbaarheid, ondanks gesteld, niet werd verminderd. Het in casu stijgen van het waterpeil en de vernatting waren namelijk toegestaan op grond van een peilbesluit en waren niet het gevolg van de aanleg van de stuw, het dempen van een gedeelte van een watergang en het aanleggen van een duiker (ABRvS 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1719);
  • In een geval van het verbreden van de watergang, waarbij de gedoogplicht zag op 2,89% van 4.842 m² van het eigendom diende de rechthebbende deze ook te gedogen (ABRvS 1 maart 2017, ECLI:RVS:2017:524);
  • Ook diende een rechthebbende te gedogen dat watergangen werden verbreed en verdiept, een gemaal werd gebouwd en een stuw werd aangelegd, waarbij de gedoogplicht zag op ongeveer 3,5% (waarvan 0,48% definitief en 3,02% tijdelijk) van het totale grondoppervlak van 110.00.00 hectare van de rechthebbende (ABRvS 10 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1371).

Procedure, handhaving en schadevergoeding

Voor diegenen van u die te maken hebben met gedoogplichten schets ik nog kort enkele procedurele vereisten. Het gedogen van de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk dient te worden opgelegd bij beschikking. Op de voorbereiding van een besluit tot opleggen van een gedoogplicht voor de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk is de openbare voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 Awb) van toepassing. Dit betekent onder meer dat een ontwerp ter inzage dient te worden gelegd, daartegen zienswijzen kunnen worden ingediend en tegen het besluit direct na vaststelling beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank. Als een gedoogplicht niet wordt nageleefd kan de waterbeheerder overgaan tot handhaving. Ten slotte dient schade als gevolg van het gedogen van de werkzaamheden te worden vergoed. Dit laatste volgt uit 15.12 Ow. Voor de omvang van de schadevergoeding biedt afdeling 15.2 Ow aanknopingspunten die ik gelet op de reikwijdte van dit blog niet nader zal bespreken.

Conclusie

In het voorgaande is ingegaan op de vraag wanneer een eigenaar de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk op zijn grond dient te gedogen. In dit blog is uitgelegd dat de Omgevingswet hiervoor de grondslag biedt. De waterbeheerder dient aan de verschillende vereisten van de artikelen 10.11 en 10.17 lid 2 sub b van de Omgevingswet te voldoen voordat eigenaren werkzaamheden dienen te gedogen, waarbij in dit blog specifiek is stilstaan bij de vraag of de belangen van de rechthebbende redelijkerwijs onteigening vorderen. Ten slotte is aandacht besteed aan enkele procedurele vereisten.

Wilt u meer weten over het al dan niet moeten gedogen van werkzaamheden en activiteiten of heeft u vragen over andere onderwerpen uit het bestuursrecht, neem dan contact op met onze specialisten Elzelou Grit en Judith Jansen.

Geschreven door:

Judith Jansen

Judith Jansen studeerde internationaal en Europees recht aan de Rijksuniversiteit van Groningen, waarna ze vervolgens een master Privaatrecht met succes heeft afgerond. Na haar studie heeft ze enige tijd gewerkt bij een advocatenkantoor waar zij zich richtte op de algemene civiele praktijk. Per september 2022 heeft zij zich aangesloten bij Yspeert advocaten.

Judith Jansen studeerde internationaal en Europees recht aan de Rijksuniversiteit van Groningen, waarna ze vervolgens een master Privaatrecht met succes heeft afgerond. Na haar studie heeft ze enige tijd gewerkt bij een advocatenkantoor waar zij zich richtte op de algemene civiele praktijk. Per september 2022 heeft zij zich aangesloten bij Yspeert advocaten.

Klik voor meer binnnen de categorie
Neem contact op

Klik hier voor het het privacybeleid van Yspeert advocaten n.v.