Op 1 januari 2024 treedt de Omgevingswet in werking. Deze wet zal onder andere de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gaan vervangen en een hoop veranderingen met zich meebrengen, maar wat verandert er specifiek op het gebied van toezicht en handhaving onder de Omgevingswet?
In deze blog neem ik u mee in een aantal belangrijke of opvallende veranderingen op het gebied van toezicht en handhaving onder de Omgevingswet. Ik zal stilstaan bij de bevoegdheid tot binnentreding en de bestuurlijke boete.
Overheden houden toezicht om de naleving van wet- en regelgeving te bevorderen. Het algemeen belang is immers gebaat bij een goede naleving van de geldende wettelijke voorschriften. Om dit algemeen belang te kunnen behartigen, geldt volgens vaste jurisprudentie een beginselplicht tot handhaving. Dat betekent dat het bestuursorgaan in beginsel gehouden is om handhavend op te treden, op het moment dat een overtreding wordt vastgesteld. Deze beginselplicht tot handhaving blijft ook onder de Omgevingswet bestaan. De wetgever heeft ervoor gekozen aan deze beginselplicht uitdrukking te willen geven in artikel 18.1 onder c Ow.
Het houden van toezicht op de naleving is één van de kernonderdelen van handhaving. Met de invoering van de Omgevingswet wordt dit als expliciet onderdeel van de bestuurlijke handhavingstaak genoemd in artikel 18.1 sub a Ow. De taken en bevoegdheden op het gebied van toezicht en handhaving onder de Omgevingswet blijven grotendeels gelijk ten opzichte van de Wabo. Wel zal een grotere rol zijn weggelegd voor het structureel waarborgen van naleving.
De bevoegdheid tot binnentreden is nu neergelegd in artikel 5.13 Wabo. Ambtenaren die zijn belast met het toezicht op de naleving van wet- en regelgeving of de opsporing van strafbare feiten zijn in de aangewezen gevallen bevoegd een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.
Met de invoering van de Omgevingswet wordt een zogeheten ‘getrapte binnentredingsbevoegdheid’ geïntroduceerd. De bevoegdheid (die is neergelegd in artikel 18.7) is een algemene bevoegdheid tot binnentreding. Daardoor lijkt hij op het eerste gezicht breder dan de bevoegdheid onder de Wabo. Een belangrijk verschil is echter de laatste zinsnede: ’voor zover hem deze bevoegdheid in het besluit tot aanwijzing is toegekend’.
Een bevoegdheid tot binnentreding moet dus in een aanwijzingsbesluit aan de toezichthouder worden gegeven. Daarmee dwingt de wetgever het decentrale bevoegd gezag tot het maken van een belangenafweging alvorens de bevoegdheid aan de toezichthouder wordt toegekend. Deze belangenafweging is noodzakelijk om een inbreuk op de grondrechten van de betrokkene zoveel mogelijk te beperken. Uit de memorie van toelichting blijkt dat toezichthouders binnen bevoegd zijn hun overige bevoegdheden uit te oefenen, maar het binnentreden van een woning moet beperkt zijn tot het ‘zoekend rondkijken’. De bevoegdheid strekt nadrukkelijk niet tot het doorzoeken van de woning.
In artikel 18.12 biedt de Omgevingswet de mogelijkheid om bij herhaling van een overtreding van gebruiks-, bouw- of sloopregels een bestuurlijke boete op te leggen. De wetgever heeft gekozen voor een boetebevoegdheid als sprake is van recidive, omdat hij van mening is dat een herstelsanctie in andere gevallen vaak al voldoende is om de overtreding te beëindigen. Bij herhaaldelijke, lichte overtredingen kan wel een bestuurlijke boete worden opgelegd, omdat strafrechtelijke vervolging in die gevallen te vergaand zou zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee gedragingen waarvoor de bestuurlijke boete kan worden opgelegd. Allereerst kan de boete worden opgelegd als sprake is van herhaaldelijke overtreding van gebruiksregels. De tweede categorie overtredingen waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd is overtreding van algemene regels voor bouw- en sloopactiviteiten. Dit zijn de regels die straks in het Besluit bouwwerken leefomgeving en bijbehorende regelingen staat. Deze regels lijken het meest op het Bouwbesluit zoals we dat nu kennen.
Een belangrijk verschil voor toezicht en handhaving onder de Omgevingswet ten opzichte van het huidige recht is dat de toezichthouder de bestuurlijke boete enkel kan opleggen als sprake is van ‘eenzelfde’ overtreding. Daarmee wordt overtreding van hetzelfde wettelijke voorschrift bedoeld. Onduidelijk is nog in hoeverre de overtredingen naar aard en ernst van elkaar mogen verschillen. Wat als een marktpartij bij de uitvoering van verschillende projecten in verschillende gemeenten soortgelijke overtredingen begaat? In die situatie lijkt het erop dat onder de Omgevingswet mogelijk een bestuurlijke boete kan worden opgelegd.
Naar huidig recht gaat deze bevoegdheid verder dan straks onder de Omgevingswet. Op grond van de Woningwet kan een bestuurlijke boete worden opgelegd bij herhaling van ‘een overtreding’. Daarmee kan dus ook een ongelijksoortige tweede overtreding tot een bestuurlijke boete leiden. Dat is onder de Omgevingswet niet meer het geval. Overigens wordt in de praktijk weinig gebruik gemaakt van de bevoegdheid uit de Woningwet.
Een andere relevante wijziging voor toezicht en handhaving ten opzichte van de Wabo is neergelegd in artikel 18.16. Als een bestuurlijke boete kon worden opgelegd, moest dat onder de Wabo op voorhand worden afgestemd met het OM, indien ook de strafrechtelijke weg kon worden gekozen. Onder de Omgevingswet hoeft de gedraging alleen aan het OM te worden voorgelegd, indien de ernst van de overtreding of de omstandigheden waaronder deze is begaan daartoe aanleiding geeft/geven. De Omgevingswet biedt het bestuursorgaan dus de mogelijkheid eerst zelf een afweging te maken.
Toezicht en handhaving onder de Omgevingswet biedt zowel verruimingen als beperkingen ten opzichte van het huidige recht. Het is daarom belangrijk u zo goed mogelijk voor te bereiden op de inwerkingtreding van de Omgevingswet, zodat u op de hoogte bent van wat uw toezichthouder of u als toezichthouder wel of niet mag volgens de nieuwe wetgeving. Heeft u vragen over wat er voor u of uw team gaat veranderen? Neemt contact met een van onze Omgevingsrechtspecialisten. Zij helpen u graag verder.
Merel Adema studeerde Juridische Bestuurskunde (cum laude) en deed daarna de master Nederlands recht, specialisatie Staats-en Bestuursrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij werkte als bezwaarjurist bij het Instituut Mijnbouwschade. Merel Adema liep eerder stage bij de faculteit Rechtsgeleerdheid van de Rijksuniversiteit Groningen en heeft een onderzoeksstage gedaan bij de gemeente Groningen.
Merel Adema studeerde Juridische Bestuurskunde (cum laude) en deed daarna de master Nederlands recht, specialisatie Staats-en Bestuursrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij werkte als bezwaarjurist bij het Instituut Mijnbouwschade. Merel Adema liep eerder stage bij de faculteit Rechtsgeleerdheid van de Rijksuniversiteit Groningen en heeft een onderzoeksstage gedaan bij de gemeente Groningen.