- 01-10-2020
- 12:51
- timer 2 minuten
Sinds 1 januari 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor bijna alle vormen van jeugdhulp. Deze gemeentelijke taken zijn vastgelegd in de Jeugdwet. Door de decentralisatie van de jeugdhulp, kan het zijn dat gemeenten anders oordelen over dezelfde casus. Dit komt bijvoorbeeld aan het licht bij een verhuizing van de jeugdige. De uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland van 4 september 2020 geeft maar weer eens aan, dat het belangrijk is om in zo’n situatie het stappenplan van de Centrale Raad van Beroep te volgen.
Casus rechtbank Noord-Nederland
Een jeugdige woont sinds 1 mei 2020 in een andere gemeente. In de vorige gemeente ontving hij jeugdhulp in de vorm van 28 uur PGB per week. Vanwege de verhuizing, diende er een aanvraag voor deze hulp ingediend te worden bij de nieuwe gemeente (Heerenveen). Heerenveen kent de jeugdhulp niet voor 28 uur per week toe, maar voor 12 uur. Tegen deze beslissing is bezwaar ingediend en een voorlopige voorziening aangevraagd bij de rechtbank (sector bestuursrecht). De voorzieningenrechter oordeelt dat de gemeente Heerenveen niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom de uren aanzienlijk lager zijn vastgesteld dan in de vorige gemeente. In afwachting van de beslissing op bezwaar, kent de voorzieningenrechter 18 uur per week jeugdhulp toe. Deze voorziening geldt tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
Stappenplan Centrale Raad van Beroep
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 1 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1477) het toetsingskader voor verzoeken om jeugdhulp in het kader van de Jeugdwet uiteengezet. Op grond van deze uitspraak moet (1) eerst de hulpvraag in kaart worden gebracht en vervolgens (2) of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen en/of psychische problemen en stoornissen. Daarna kan worden bepaald (3) welke hulp naar aard en omvang nodig is. Pas nadat de noodzakelijke hulp in kaart is gebracht, moet worden onderzocht (4) of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een voorziening van jeugdhulp te verlenen.
In de zaak tegen de gemeente Heerenveen ging het fout bij stap 3 (de omvang van de benodigde hulp). Het is dus van belang om bij het opstellen van een beslissing in het kader van de Jeugdwet, het stappenplan van de Centrale Raad van Beroep te volgen en deze stappen deugdelijk te motiveren.