Nederland was relatief laat met de invoering van de Mededingingswet. Inmiddels is het voor de meeste ondernemingen wel duidelijk dat geen enkele sector eraan ontsnapt.
Bedrijven die met elkaar samenwerken, spreken soms af om (tijdelijk) niet met elkaar te concurreren. Door afspraken te maken over exclusieve distributieovereenkomsten wordt mededinging beperkt. Een specifieke bepaling die je vaak terug ziet komen in distributieovereenkomsten is een non-concurrentiebeding. Waar de distributeur het liefst wil dat er helemaal geen non-concurrentiebeding geldt, wil de leverancier deze het liefst voor een zo lang mogelijke periode opleggen. Toch zijn dit soort bepalingen vaak niet toegestaan in het licht van het mededingingsrecht. Per 1 juni 2022 is de nieuwe Groepsvrijstellingverordening voor verticale overeenkomsten (“VBER”) in werking getreden, die vergezeld wordt door nieuwe Richtsnoeren inzake verticale beperkingen (“Richtsnoeren”). De VBER en de Richtsnoeren regelen de toelaatbaarheid van afspraken tussen leveranciers (of producenten) en distributeurs onder het kartelverbod. Daarmee gelden nieuwe mededingingsrechtelijke spelregels voor een distributieovereenkomst en zullen ondernemingen met een distributienetwerk na moeten gaan of hun huidige stelsel en =overeenkomsten nog wel aan die regels voldoen.
In deze blog zal ik u meenemen in de mededingingsrechtelijke spelregels van de non-concurrentiebedingen, om u ervan te verzekeren dat uw distributieovereenkomst niet in strijd is met het mededingingsrecht.
Een non-concurrentiebeding in een distributieovereenkomst is een afspraak op grond waarvan de leverancier de distributeur een beperking oplegt ten aanzien van de goederen of diensten die hij mag aanbieden. Van een non-concurrentiebeding is sprake in de volgende twee gevallen:
Zo’n beding beschermt de positie van de leverancier, aangezien hij dan niet hoeft te concurreren met zijn eigen distributeurs. In een non-concurrentiebepaling is vaak opgenomen op welke producten of diensten de non-concurrentie ziet, maar er kunnen ook geografische beperkingen worden opgelegd.
Concurrentiebedingen mogen in beginsel worden opgenomen in een distributieovereenkomst, mits aan de voorwaarden wordt voldaan die in de Groepsvrijstelling van de Europese Commissie staan vermeld. Allereerst mogen zowel de distributeur als de leverancier niet beschikken over een marktaandeel van meer dan 30% op respectievelijk de inkoop- en verkoopmarkt van de producten. Ook mag het beding niet oneindig zijn, waarbij de maximale duur is vastgesteld op 5 jaar. Dit is ook uitgewerkt in de Leidraad Afspraken leveranciers en afnemers van de Autoriteit Consument en Markt (‘ACM’) (Leidraad).
Stilzwijgende verlengingen voor een langere periode dan vijf jaar zijn - sinds de nieuwe wetgeving van 2022 ten aanzien van de groepsvrijstellingen –niet meer automatisch een uitgesloten beperking. Onder de nieuwe VBER en Richtsnoeren kan een concurrentiebeding stilzwijgend verlengd worden, mits de distributeur kan onderhandelen over de inhoud van de distributieovereenkomst, of de distributieovereenkomst kan worden beëindigd met inachtneming van een redelijke opzegtermijn en tegen redelijke kosten. Dit betekent dat de distributeur elke vijf jaar opnieuw de keuze heeft om de samenwerking met de huidige leverancier voort te zetten, of om uiterlijk na het verloop van de vijfjaarstermijn over te stappen naar een andere leverancier.
In civiele procedures tussen leveranciers en distributeurs wordt het mededingingsrecht echter wel met enige regelmaat ingeroepen. Soms leidt dat tot nietigheid van het non-concurrentiebeding.
Wanneer een bepaling uit een distributieovereenkomst in strijd is met het mededingingsrecht – en geen sprake is van de bovengenoemde uitzonderingen – geldt dat deze bepaling als ‘nietig’ kwalificeert. In beginsel geldt dat enkel de bepaling nietig is en niet de gehele distributieovereenkomst (= partieel nietig).
In principe blijft de rest van de distributieovereenkomst dus gewoon bestaan, maar niet indien de desbetreffende bepaling zo belangrijk is voor de distributieovereenkomst, dat het ontbreken daarvan ervoor zorgt dat de gehele overeenkomst onuitvoerbaar of zinloos wordt.
In aanvulling op de nietigheid, kan de ACM sinds 31 mei 2023 handhaven en een boete opleggen. Die boetes kunnen flink oplopen, tot wel 10% van de (concern) jaaromzet. Ook kan de ACM boetes opleggen aan personen die binnen de onderneming bij het verticale kartel betrokken zijn. Die boetes kunnen maximaal 9 ton bedragen.
Het is belangrijk te zorgen dat een non-concurrentiebeding niet verder gaat dan noodzakelijk en dat het beding in duur en reikwijdte (zowel qua geografisch gebied als qua product of dienst) beperkt blijft. De (groeps)vrijstelling biedt daarbij een duidelijk kader voor wat wel en niet kan worden afgesproken in verticale (distributie)overeenkomsten.
Uit het vorengaande blijkt dat er veel wettelijke regels zijn voor (internationale) distributieovereenkomsten. Handelen in strijd met het mededingingsrecht kan flink in de papieren lopen. Des te belangrijker om er zeker van te zijn dat de door u gesloten of te sluiten distributieovereenkomst aan de wettelijke regels voldoet. Twijfelt u als leverancier over de geldigheid van de door u opgenomen non-concurrentiebepaling? Of wilt u als distributeur advies bij de heronderhandeling van de voorwaarden van uw distributieovereenkomst? Neem dan contact op met een van onze gespecialiseerde advocaten,
Onze specialisten hebben ervaring met alle facetten van het Europees en Nederlands mededingingsrecht en staan u op dit gebied graag bij.
Martin Ueffing, opgegroeid in Duitsland, studeerde Europees en Internationaal Recht aan de Universiteit van Maastricht en rondde vervolgens ook zijn master Strafrecht, Criminologie en Forensica cum laude af. Martin behaalde een tweede master in Engels privaatrecht aan de Oxford Brooks University in London. Hij heeft eerder gewerkt als jurist bij een advocatenkantoor en bij een incassobureau. Martin is gespecialiseerd in het hippisch recht en ondernemingsrecht.
Martin Ueffing, opgegroeid in Duitsland, studeerde Europees en Internationaal Recht aan de Universiteit van Maastricht en rondde vervolgens ook zijn master Strafrecht, Criminologie en Forensica cum laude af. Martin behaalde een tweede master in Engels privaatrecht aan de Oxford Brooks University in London. Hij heeft eerder gewerkt als jurist bij een advocatenkantoor en bij een incassobureau. Martin is gespecialiseerd in het hippisch recht en ondernemingsrecht.